Uitspraak Rijdende Rechter klopt niet

 

Op dinsdag 29 oktober 2024 bij omroep MAX op NPO 1 was de Rijdende Rechter te zien waarin Comité Dierennoodhulp namens zes dierenbelangenorganisaties opkwam voor de hennen en hanen die woonden in het processiepark in Sint Willebrord.

In Sint Willebrord doet een stel ouderen geen oog dicht door het gekakel van een toom kippen. In de hoogtijdagen liepen er wel 140 kippen rond in het nabijgelegen Processiepark. Veelal hiervan zijn hanen. Het gaat om een landelijk probleem van ‘gedumpte’ kippen. Mevrouw Landa woont hier nu net een jaar en is vanaf het begin bezig met actievoeren. Naast haar eigen slaaptekort neemt ze het zegt zij samen met meneer Markes op voor alle ouderen in het complex. Na maanden van protesteren hebben ze de gemeente zover gekregen om iets aan de kwestie te doen. In een dag tijd wordt zo’n tachtig procent van de kippen gevangen en vergast. Wanneer dierenwelzijn belangenorganisaties hier lucht van krijgen komen ze direct in actie. Zo ook mevrouw Van de Werd, die zich al jaren hard maakt voor de rechten van kippen. De gemeente staakt het doden, maar de overgebleven kippen zorgen nog altijd voor slaaptekort. Ondertussen hebben de dierenbelangenorganisaties afspraken gemaakt met de gemeente om de dieren zelf weg te vangen en onder te brengen in een opvang waar ze oud mogen worden.

Helaas klopt de uitspraak van John Reid hierover niet. Met verschillende advocaten en  juristen die met dierenzaken te maken hebben, heeft Comité Dierennoodhulp  over de uitspraak van de Rijdende Rechter contact gehad. Eigenlijk zeggen ze allemaal hetzelfde: tenzij je echt 100 procent zeker weet dat deze dieren allemaal gedumpt zijn, zouden gemeenten toch zich in ieder geval  aan de twee weken wettelijk vastgestelde bewaartijd dienen te houden. Ook kippen kunnen namelijk ontvreemd worden of weglopen. Zeker naar een gebied waar al andere kippen zijn. De eigenaar moet de kans krijgen om diens dier terug te krijgen. Alleen als je zeker weet dat al deze kippen geen eigenaar hebben vallen ze mogelijk niet onder artikel 8 lid 3 boek 5 van het Burgerlijk Wetboek. Daarnaast laten grote steden als Rotterdam, Amsterdam en Den Haag deze dieren wel degelijk onder artikel 8 lid 3 boek 5 van het Burgerlijk Wetboek vallen.

Dat alle kippen in het Processiepark gedumpt zijn is een aanname van de Rijdende Rechter. Het is niet aangetoond door camerabeelden of ander bewijsmateriaal. Er staat ook geen hoog fijnmazig hek om het park heen waar de kippen wel overheen gedumpt moeten zijn. Er is niet gezocht naar eigenaren. Laat staan hoe het op andere plekken in Nederland is waar ook dit oordeel van de Rijdende Rechter over gaat.

De Rijdende Rechter heeft  daarnaast in zijn uitspraak gehandeld naar de letter van de wet (al zit hij daar ook fout in), maar niet naar de geest van de wet.  Er zijn juist argumenten om in dit geval (en vergelijkbare gevallen) te denken en te oordelen naar de geest van de wet. De bevoegdheid tot verkopen van een dier en het afmaken van een dier staan niet op één lijn.  Primair is daarvoor het argument, dat het hier een levend wezen betreft, dat niet met een „gewone zaak” onder één noemer mag worden gebracht. Indien niet verkoop, doch kosteloos weggeven mogelijk is, is dit laatste boven het afmaken van het dier te prevaleren.

Gedumpte dieren worden, als ze buiten de bescherming van artikel 5:8 BW vallen, nog altijd beschermd door de Wet dieren. Dat geeft zelfs de Rijdende Rechter toe. De zorgplicht van artikel 2.1, lid 6, geldt ook voor gemeenten/burgemeesters. Deze kippen  hebben in elk geval hulp nodig tegen de bewoners die ze weg willen hebben. Zeker nu er een alternatief is: om niet overdragen aan de dierenbelangenorganisaties, hoeft doden/afmaken niet de eerste optie te zijn. Het is bovendien onzinnig dat de Rijdende Rechter in zijn uitspraak stelt dat de bepaling van doden van dieren boven de erkenning van de intrinsieke waarde van een dier in de Wet dieren en de zorgplicht wordt gesteld. Dat zou de gehele Wet dieren teniet doen.

 

Toelichting Intrinsieke waarde

Bij het stellen van regels die voortvloeien uit de Wet dieren en bij het nemen van op die regels gebaseerde besluiten, wordt ten volle rekening gehouden met de gevolgen die deze regels of besluiten hebben voor deze intrinsieke waarde van het dier, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Daarbij wordt er in elk geval in voorzien dat de inbreuk op de integriteit of het welzijn van dieren, verder dan redelijkerwijs noodzakelijk, wordt voorkomen en dat de zorg die de dieren redelijkerwijs behoeven is verzekerd.